In het rapport “Nederland en het Europees Parlement” brengt het AIV een advies uit aan de Nederlandse regering over een aantal vraagstukken gerelateerd aan het Europees Parlement. De vraagstukken kunnen op de volgende manier worden samengevat; (1) Hoe kan Nederland meer invloed uitoefenen op het Europees Parlement en (2) Hoe kunnen burgers zich meer betrokken voelen bij het Europees Parlement. Het is merkwaardig dat deze twee vraagstukken zich in hetzelfde advies gevonden hebben, want het zijn twee totaal verschillende vraagstukken, die elk op zich een AIV advies waard zijn. Ik zal mij dan ook in mijn reactie beperken op de onderdelen van het AIV advies die over belangenbehartiging gaan.
Gebruik Nederlandse Europarlementariërs op een slimmere manier
Het AIV wijst erop dat bij de verdeling van posities in het Europees Parlement er teveel aan “kluitjesvoetbal” is gedaan, waardoor er veel Nederlandse Europarlementariërs in dezelfde commissies zitten en bovendien zitten er in sommige belangrijke commissies géén enkele Nederlandse Europarlementariër. Het AIV adviseert dat Nederlandse regeringsvertegenwoordigers zich moeten richten op buitenlandse Europarlementariërs. Ik denk echter dat het AIV zich blindstaart op de vaste leden van de commissies. Ter voorbeeld; Esther de Lange is vervangend lid in de landbouw Commissie maar draait daarin volop mee, en heeft zelfs gewicht binnen de EVP als het om landbouwaangelegenheden gaat. Corien Wortman spreekt zich vaak uit over Haven-gerelateerde zaken (competenties van TREN Commissies) en Peter van Dalen heeft in het verleden dingen gedaan voor de uiensector(comepetenties van AGRI Commissie). Lambert van Nistelrooij heeft wel eens geamendeert op zaken die afspeelde in de Visserijcommissie hoewel hij zelf geen lid van de PECH Commissie is. De heer van Nistelrooij heeft zelfs een persoonlijk medewerker die die Commissie volgt. Deze voorbeelden laten zien dat Nederlandse Europarlementariërs wel degelijk iets kunnen betekenen ook zal zitten ze niet in de verantwoordelijke commissie. Bovendien worden meestal meerdere Commissies om een opinie gevraagd, wat weer mogelijkheden geeft voor Nederlandse Europarlementariërs.
Versterk de band tussen ambtenaren en assistenten van Europarlementariërs
Terecht wijst het AIV op een duivels dilemma; daadkrachtig beïnvloeden is nagenoeg onmogelijk als men vooraf altijd toestemming moet vragen aan de Minister om contact te leggen met Europarlementariërs. Het AIV beveelt aan dat directe contacten tussen daartoe aangewezen Haagse ambtenaren en Europarlementariërs, ook zonder voorafgaande toestemming van de minister, expliciet toegestaan moeten zijn. Ik denk dat men hiermee het probleem slechts deels oplost en dat de slagvaardigheid maar weinig verbetert. De echte oplossing ligt in de relaties die ambtenaren kunnen opbouwen met de assistenten van Europarlementariërs. Het belang van de assistenten van Europarlementariërs wordt veelal onderschat. Door ambtenaren van alle niveau’s carte-blanche te geven om contact te zoeken met de assistenten van Europarlementariërs worden de kaders geschept voor snelle informatie-uitwisseling tussen experts en worden formele, veelal hinderlijke regels omzeilt. Als het moment komt om formele input te leveren dan kunnen de assistenten en de betrokken ambtenaren een bijeenkomst organiseren tussen hogere ambtenaren (of zelfs Ministers) en de Europarlementariërs
3) Versterk partijlijnen tussen Brussel en Den Haag
Het AIV adviseert om in het Reglement van Orde op te nemen dat Kamerleden minstens 1 maal per maand een bezoek aan Brussel brengen. Het lijkt mij zeer onwaarschijnlijk dat Kamerleden open zouden staan voor zo een regel. Bovendien zouden bezoeken aan Brussel afgelegd moeten worden omdat er een directe aanleiding is, en niet omdat het reglement het voorschrijft. Het groter onderliggend probleem is dat de agenda van het Europees Parlement slechts deels aansluit met de activiteiten van de Tweede Kamer. De Tweede Kamer heeft fantastische sprongen gemaakt als het gaat om op tijd input leveren aan de minister voor een Raad in Brussel, maar nog steeds zijn de mogelijkheden beperkt om in te spelen op momenten van invloed als die zich voordienen in het Europees Parlement. Bovendien, iedereen die werkzaam is in Brussel weet dat officiële momenten van invloed zoals Commissievergaderingen in het Europees Parlement niet het moment zijn waar men debatten voert en tot overeenstemming komt. Dit gebeurt namelijk informeel tussen Commissievergaderingen in. Dus als kamerleden zich verplichten eenmaal per maand naar Brussel te gaan, wanneer zou dit dan moeten zijn? Het is daarom ook jammer dat het AIV de mogelijkheden die partijlijnen bieden aan zich voorbij laat gaan. Het CDA en het PvdA hebben al coördinerende mechanismen tussen Brussel en Den Haag aangebracht die veelbelovend zijn. Hierdoor vindt er overleg plaats op het moment wanneer het echt telt. Het is alleen natuurlijk aan de politieke fracties zelf om hun Europa-coördinatie te organiseren.
4) Gebruik belangenorganisaties én de decentrale overheden
BNC Fiches blijven hun prominente rol blijven spelen, maar ze zijn ze zeker niet het eerste moment om invloed uit te oefenen op Nederlands beleid. Dit gebeurt meestal maanden eerder in de vorm van een kabinetsreactie op een groenboeken of een consultatie. Zo was een deel van het Nederlands beleid inzake het cohesiebeleid reeds opgesteld in de kabinetsreactie op het Vijfde Cohesieverslag, tien maanden voordat een BNC Fiche opgesteld werd als reactie op de verordeningen van het cohesiebeleid. Ik ben het bovendien niet eens met het AIV dat relatief weinig belangenorganisaties weten wanneer ze bij de Tweede Kamer moeten aankloppen om Brussels beleid te beïnvloeden. Als er een Algemeen Overleg is waar een Europees thema van belang speelt, dan weten de LTO’s, IPO en Bit’s of Freedoms van Nederland allemaal de Tweede Kamer te vinden. Meestal gaat dit echter niet via een brief maar in direct contact met Kamerleden of beleidsassistenten, waardoor deze samenwerking minder zichtbaar is. Andersom is er nog een wereld te winnen als het Rijk en Parlement meer samenwerken met de decentrale overheden. De twaalf Provincies, steden, gemeentes en regio's zijn vertegenwoordigd in Brussel. Óók zij vertegenwoordigen de belangen van Nederland. Zij opereren vaak als vrijgevochten lobbyisten in plaats van ambtenaren, en hebben daardoor vaak makkelijk toegang tot Europarlementariërs of leden van de Europese Commissie. Bovendien zitten zij vertakt in verschillende netwerken en hebben daardoor snel toegang tot (uitgelekte) documenten. Nog meer samenwerking door de decentrale overheden te betrekken in Raadstrajecten zorgt ervoor dat het Nederlands belang nog breder vertegenwoordigt wordt.
Al en al is het AIV advies Rijk aan relevante informatie en bronnen. Het bovenstaande commentaar moet daarom vooral als aanvulling gezien worden. Het zou echter beter zijn dat als er een volgende keer een advies over belangenbehartiging in Brussel geschreven wordt, er ook een Brusselse lobbyist geraadpleegd wordt
Gebruik Nederlandse Europarlementariërs op een slimmere manier
Het AIV wijst erop dat bij de verdeling van posities in het Europees Parlement er teveel aan “kluitjesvoetbal” is gedaan, waardoor er veel Nederlandse Europarlementariërs in dezelfde commissies zitten en bovendien zitten er in sommige belangrijke commissies géén enkele Nederlandse Europarlementariër. Het AIV adviseert dat Nederlandse regeringsvertegenwoordigers zich moeten richten op buitenlandse Europarlementariërs. Ik denk echter dat het AIV zich blindstaart op de vaste leden van de commissies. Ter voorbeeld; Esther de Lange is vervangend lid in de landbouw Commissie maar draait daarin volop mee, en heeft zelfs gewicht binnen de EVP als het om landbouwaangelegenheden gaat. Corien Wortman spreekt zich vaak uit over Haven-gerelateerde zaken (competenties van TREN Commissies) en Peter van Dalen heeft in het verleden dingen gedaan voor de uiensector(comepetenties van AGRI Commissie). Lambert van Nistelrooij heeft wel eens geamendeert op zaken die afspeelde in de Visserijcommissie hoewel hij zelf geen lid van de PECH Commissie is. De heer van Nistelrooij heeft zelfs een persoonlijk medewerker die die Commissie volgt. Deze voorbeelden laten zien dat Nederlandse Europarlementariërs wel degelijk iets kunnen betekenen ook zal zitten ze niet in de verantwoordelijke commissie. Bovendien worden meestal meerdere Commissies om een opinie gevraagd, wat weer mogelijkheden geeft voor Nederlandse Europarlementariërs.
Versterk de band tussen ambtenaren en assistenten van Europarlementariërs
Terecht wijst het AIV op een duivels dilemma; daadkrachtig beïnvloeden is nagenoeg onmogelijk als men vooraf altijd toestemming moet vragen aan de Minister om contact te leggen met Europarlementariërs. Het AIV beveelt aan dat directe contacten tussen daartoe aangewezen Haagse ambtenaren en Europarlementariërs, ook zonder voorafgaande toestemming van de minister, expliciet toegestaan moeten zijn. Ik denk dat men hiermee het probleem slechts deels oplost en dat de slagvaardigheid maar weinig verbetert. De echte oplossing ligt in de relaties die ambtenaren kunnen opbouwen met de assistenten van Europarlementariërs. Het belang van de assistenten van Europarlementariërs wordt veelal onderschat. Door ambtenaren van alle niveau’s carte-blanche te geven om contact te zoeken met de assistenten van Europarlementariërs worden de kaders geschept voor snelle informatie-uitwisseling tussen experts en worden formele, veelal hinderlijke regels omzeilt. Als het moment komt om formele input te leveren dan kunnen de assistenten en de betrokken ambtenaren een bijeenkomst organiseren tussen hogere ambtenaren (of zelfs Ministers) en de Europarlementariërs
3) Versterk partijlijnen tussen Brussel en Den Haag
Het AIV adviseert om in het Reglement van Orde op te nemen dat Kamerleden minstens 1 maal per maand een bezoek aan Brussel brengen. Het lijkt mij zeer onwaarschijnlijk dat Kamerleden open zouden staan voor zo een regel. Bovendien zouden bezoeken aan Brussel afgelegd moeten worden omdat er een directe aanleiding is, en niet omdat het reglement het voorschrijft. Het groter onderliggend probleem is dat de agenda van het Europees Parlement slechts deels aansluit met de activiteiten van de Tweede Kamer. De Tweede Kamer heeft fantastische sprongen gemaakt als het gaat om op tijd input leveren aan de minister voor een Raad in Brussel, maar nog steeds zijn de mogelijkheden beperkt om in te spelen op momenten van invloed als die zich voordienen in het Europees Parlement. Bovendien, iedereen die werkzaam is in Brussel weet dat officiële momenten van invloed zoals Commissievergaderingen in het Europees Parlement niet het moment zijn waar men debatten voert en tot overeenstemming komt. Dit gebeurt namelijk informeel tussen Commissievergaderingen in. Dus als kamerleden zich verplichten eenmaal per maand naar Brussel te gaan, wanneer zou dit dan moeten zijn? Het is daarom ook jammer dat het AIV de mogelijkheden die partijlijnen bieden aan zich voorbij laat gaan. Het CDA en het PvdA hebben al coördinerende mechanismen tussen Brussel en Den Haag aangebracht die veelbelovend zijn. Hierdoor vindt er overleg plaats op het moment wanneer het echt telt. Het is alleen natuurlijk aan de politieke fracties zelf om hun Europa-coördinatie te organiseren.
4) Gebruik belangenorganisaties én de decentrale overheden
BNC Fiches blijven hun prominente rol blijven spelen, maar ze zijn ze zeker niet het eerste moment om invloed uit te oefenen op Nederlands beleid. Dit gebeurt meestal maanden eerder in de vorm van een kabinetsreactie op een groenboeken of een consultatie. Zo was een deel van het Nederlands beleid inzake het cohesiebeleid reeds opgesteld in de kabinetsreactie op het Vijfde Cohesieverslag, tien maanden voordat een BNC Fiche opgesteld werd als reactie op de verordeningen van het cohesiebeleid. Ik ben het bovendien niet eens met het AIV dat relatief weinig belangenorganisaties weten wanneer ze bij de Tweede Kamer moeten aankloppen om Brussels beleid te beïnvloeden. Als er een Algemeen Overleg is waar een Europees thema van belang speelt, dan weten de LTO’s, IPO en Bit’s of Freedoms van Nederland allemaal de Tweede Kamer te vinden. Meestal gaat dit echter niet via een brief maar in direct contact met Kamerleden of beleidsassistenten, waardoor deze samenwerking minder zichtbaar is. Andersom is er nog een wereld te winnen als het Rijk en Parlement meer samenwerken met de decentrale overheden. De twaalf Provincies, steden, gemeentes en regio's zijn vertegenwoordigd in Brussel. Óók zij vertegenwoordigen de belangen van Nederland. Zij opereren vaak als vrijgevochten lobbyisten in plaats van ambtenaren, en hebben daardoor vaak makkelijk toegang tot Europarlementariërs of leden van de Europese Commissie. Bovendien zitten zij vertakt in verschillende netwerken en hebben daardoor snel toegang tot (uitgelekte) documenten. Nog meer samenwerking door de decentrale overheden te betrekken in Raadstrajecten zorgt ervoor dat het Nederlands belang nog breder vertegenwoordigt wordt.
Al en al is het AIV advies Rijk aan relevante informatie en bronnen. Het bovenstaande commentaar moet daarom vooral als aanvulling gezien worden. Het zou echter beter zijn dat als er een volgende keer een advies over belangenbehartiging in Brussel geschreven wordt, er ook een Brusselse lobbyist geraadpleegd wordt
Geen opmerkingen:
Een reactie posten